Een antieke olielamp komt veel voor op toegangshekken en begraafplaatsen in de 19e eeuw. De lamp diende – evenals de duivelsroosters bij de ingangen – om de duivel en demonen buiten te houden. Daarnaast was het gebruikelijk ‘s nachts de gewijde grond te verlichten uit eerbied voor de daar rustende gelovigen. Een gebruik dat tijdens de Reformatie verdween. Alleen op sommige rooms-katholieke begraafplaatsen branden nu nog steeds kerkhoflantarens tijdens Allerzielen.
Duivelsroosters waren in het verleden overigens tevens uiterst effectief tegen de wroetende varkens die in die tijd vaak los in de dorpen rondscharrelden.
In de oudheid is de lamp een symbool van waakzaamheid in donkere uren.
Binnen de Christelijke kerk wordt de volgende uitleg eraan gegeven: (Johannes 8:12) ‘Ik ben het licht der wereld’ ; (psalm 119:105) ‘Uw woord is als een lamp voor mijn voeten en een licht op mijn pad’; ‘Een lamp voor mijn voet is Uw woord, Een schijnend licht op mijn pad’.
In het Latijn heeft het de betekenis ‘Lux est umbra Dei’ ofwel ‘Het licht is de schaduw van God’.